VUURZOMBIES ALLER LANDEN, VERENIGT U.

Tom Hannes voor het Zombie Fire Festival 2021

Er zijn van die uitnodigingen die je graag aanneemt. Zoals de vraag van het Zombie Fire Festival of ik misschien iets wilde schrijven over de rol van vuur in het boeddhisme. Daar kon ik alleen maar meteen ja op antwoorden. Vuur is een centrale metafoor in zoveel toespraken van de Boeddha en over hem schrijf ik altijd graag. Ook zombies kom je in het boeddhisme om de haverklap tegen. Al heten ze daar anders: hongerige geesten. Vuur en zombies. Daar gaat het dus over. En een beetje over de Boeddha. Maar toch vooral over ons.

Laat ik beginnen met twee van de beroemdste boeddhistische zinnen: 'Alles brandt. Wat betekent het dat alles brandt?' We zitten in India. Vijfentwintig eeuwen geleden. De jonge Boeddha is zonet begonnen aan de fameuze Vuurpreek, een toespraak waarin hij aan een publiek van zinzoekers zijn nieuwe leer uiteenzet. Hij vergelijkt de mens en zijn zoektocht naar zingeving met een houtvuur. We branden ons een weg door ons leven. Afhankelijk van het hout dat we op de stapel gooien, krijgt ons leven een bepaalde kwaliteit. Wie bijvoorbeeld veel hebzucht of woede op zijn vuur gooit, wordt verteerd door hebzucht en woede en dat levert een hoop onvoorziene problemen op. Maar ook fijne dingen als liefde, genot en kunstervaringen kunnen ontaarden in uitslaande branden die ons leven nodeloos pijnlijk maken. Op die pijn reageren we dan ook nog eens vurig en al snel zijn de branden niet meer te blussen. Alles brandt. Maar er is, zo stelt de Boeddha, wel degelijk een weg om die funeste vuren te doven en te ontwaken tot een vredig, rustig, waardig en vrij bestaan. Nirvana. Meestal vertalen we dat niet, maar letterlijke betekent het woord gewoonweg 'uitdoving'.
Het valt ons vandaag wellicht niet op, maar de o zo vredige Boeddha staat hier geweldig keet te schoppen. En zijn publiek weet het. Inzake religie en zingeving maakt de brahmaanse vuurcultus de dienst uit in die tijd. Voor de brahmanen was het heilige vuur zelf een god, die de offeraar, het offer, het vuur en degene aan wie geofferd werd tot één mystiek geheel verenigde. En met elk woord van zijn vredige boodschap steekt de Boeddha daar duchtig de draak mee. In plaats van vuur te presenteren als een letterlijke bron van heil, zoals zijn publiek het verwacht, bespreekt hij vuur net als een metafoor voor de oorzaak van onze ellende. In plaats van mystieke fantasieën te koesteren over éénwording met de goden, raadt hij eerder aan om contact op te nemen met de manier waarop onze eigen walmen ons hier en nu concreet aanvuren. Om ons daarvan te bevrijden maken we best gebruik van meditatie, wijsheid en een ethische levenswandel. Zo dooft de uitslaande brand die ons leven al te veel in de klem houdt.
Dat is wat 'alles brandt' betekent voor klassieke boeddhisten.
Maar wat betekent het voor ons? Als wij in het begin van een toespraak te horen krijgen dat alles brandt, is het laatste waaraan wij denken wel de hoop op bevrijding door brahmaanse vuuroffers. Wij kunnen haast niet anders dan pijnlijk herinnerd te worden aan de klimaatverschuiving en de wereldwijde branden die het hele jaar rond onze bossen in de as leggen. Wat heeft het boeddhisme ons daarover te vertellen? In traditionele zin niks. Maar als we onszelf toelaten om even creatief om te gaan met het boeddhistische materiaal als de Boeddha met de vuurcultus van zijn tijd, valt hier iets heel interessants te vinden: de mogelijkheid van een compleet andere zingeving.
Want ook al vinden wij onszelf nog zo seculier postmodern, onze cultuur en zingeving wordt ook gegijzeld door een mainstream vuurcultus. Een brahmaan in de tijd van de Boeddha moest vier vuren onderhouden, één in elke windrichting. Ook de zingeving die in ons aller onderbuiken sluimert wordt héél sterk bepaald door de verering van vier vuren, die ondanks de belofte van het grote heil concreet de boel grondig naar de bom helpen.

Wat zijn onze vier vuren? Het eerste spreekt voor zich: onze maatschappij vereert de verbranding van fossiele brandstoffen, één van de grootste bronnen van de grootste klimaatverschuiving sinds 12000 jaar en de grootste extinctie sinds 65 miljoen jaar. Dat weten we al een kleine honderd jaar, maar we hebben dit vuur nu eenmaal nodig om een tweede vuur te kunnen vereren.
Dat tweede vuur is het heil door productie. Hard werken en almaar meer voortbrengen is een van de grote moderne zingevers. Wie kan aantonen dat ze energie krijgen van zich te pletter te werken mag zich tot de geredde zielen rekenen. De anderen zijn lost cases. Maar ook voor de geredden is het productievuur niet vol te houden zonder regelmatig toevlucht te zoeken tot een derde vuur:
Heil door consumptie. Om te kunnen blijven produceren is er ook genoeg afzet nodig. Er moet dus massaal geconsumeerd worden. Daarmee bewijzen we meteen dat we ware gelovigen zijn van het dogma dat je pas lééft als je spullen koopt of verbruikt die je totaal niet nodig hebt. Geen wonder dat het de covid-lockdown tot zo'n paniek leidde: we mochten niet meer funshoppen. Elk onnodig geconsumeerd ding is immers als een hostie in de kerk van de ware bevrijding.
Ten slotte hebben de intensiteit van produceren en consumeren nood aan een vierde vuur om ons wat in balans te houden: het wierookstaafje van de wellness. En ziehier het hoekje waarin het boeddhisme zich hoort te beperken in onze contreien. Als provider van een lekker momentje voor jezelf, dat je mag inkleuren zoals je wilt: even lekker me-time, een individuele mystieke ervaring, of gewoonweg een boost voor je concentratie om beter te presteren op de werkvloer.
Ziedaar onze bronnen van zingeving. Braafjes ons geloof in de vier vuren belijden. Het is niet erg dat we het niet echt geloven, zolang we er ons maar naar blijven gedragen en olie op het vuur gooien. Ziedaar ook onze situatie: gekneld tussen de angst dat als we aan onze heilige vuren raken het einde van onze zingeving nabij is en de wetenschap dat als we onze heilige vuren blijven aanwakkeren we de wereld naar de knoppen helpen. Geen wonder dat we in bosjes ten prooi vallen aan burn-out. Intelligente aliens zouden dat mogelijk onbegrijpelijk vinden. Antieke Grieken noemden het tragisch. Klassieke boeddhisten noemen dat het karma van de hongerige geest. De boeddhistische zombie zeg maar. Hongerige geesten zijn de reïncarnatievorm van degenen die in een vorig leven te veel door hun graaizucht werden geleid. Nu zijn ze grijze wezentjes met een brandende hongerbuik, maar een ontstoken keel waar ze nauwelijks mee kunnen slikken. De hongerige geest is de spirit van het frustrerende laaien.
Tegenover al dat laaien is het uitgedoofde ideaal van de Boeddha niet echt wervend. De vier vuren van onze cultuur zijn tien keer moeilijker te overwinnen dan de brahmaanse vuurcultus. Uitdoven klinkt zo minnetjes. Dat nadeel deelt het met het woordje 'consuminderen'. Internetfora mogen ons dan wel aanmoedigend toespreken met koppen als Waarom we moeten consuminderen, Consuminderen is makkelijker dan je denkt, Consuminderen: goed voor je portemonnee én de planeet en Wie consumindert is gelukkiger. En dat is nog allemaal waar ook. Maar een hongerige geest heeft de grootste moeite om laaiend geïnspireerd te worden door de zuurpruimerij van het ecologisch verantwoorde leven. Bo-ring. Dus doen we maar verder. Als zombies. Wetend dat het niet klopt, maar ach, nu hebben we gewoon even geen zin om er wat aan te doen. De terrasjes zijn net weer open.

Maar misschien kunnen we het dan over een andere boeg gooien. Bijvoorbeeld door te mikken op een andere manier van laaien. Ook daarover heeft de Boeddha een interessante, zij het een iets minder bekende toespraak. Een paar jonge brahmanen komen hem vragen hoe ze zo snel mogelijk de hemel van Brahma kunnen bereiken. Deze keer maakt de Boeddha geen brandhout van het brahmaanse ideaal om één te worden met Brahma door zijn hemel te bereiken. Hij was al wat ouder en duidelijk in een mildere bui. Maar uiteindelijk nog even radicaal, want op zijn ogenschijnlijk dooie gemak breekt hij het ideaal van de jongelingen tot op de grond af om met dezelfde bouwstenen een ander beeld van het heil te maken.
Hij legt de brahmanen uit hoe ze kunnen gaan zitten, hun geest rustig laten worden, en vier positieve emoties op te wekken: vriendelijkheid, mededogen, vreugde voor andermans geluk en gelijkmoedigheid. (Dat laatste betekent het vermogen om ervaringen te ontvangen zonder daarom alle kanten uit te vliegen.) Als climax stelt hij hen voor om zich in te beelden dat ze die gevoelens over de hele wereld in alle richtingen uitstralen. Daarmee legt de Boeddha de puzzel van de brahmaanse cultus anders samen: de god van de vier windrichtingen, die het hele heelal doordringt en met wie het contact het grote doel is, wordt hier omgetoverd tot een praktijk waarin je zelf een centrum van laaiende warmte voor je hele omgeving bent. Die praktijk zorgt er niet zozeer voor dat je de Brahmahemel kunt gaan. Het heeft meer iets van een Brahmaruimte zijn. In het boeddhisme staat die techniek nog altijd bekend als de brahmavihara: 'de verwijlplaatsen van Brahma'.
In niet onbelangrijke zin staat de oudere Boeddha in zijn eigen kerk te vloeken. In tegenstelling tot het nirvanische ideaal heeft vuur weer een uitgesproken positieve rol. Bevrijd leven is maximaal laaien, oneindig ver zelfs, met elke vezel van je lijf en vanuit elk hoekje van je geest. Om de wereld te verwarmen in alle mogelijke richtingen. Hier heeft mediteren iets van zitten als een poreuze galactische nevel die kan condenseren tot een ster die, mits de juist intensiteit het bestaan in een ander, mooier en warmer licht kan zetten. Niet alleen mijn eigen bestaan, maar ook dat van de hele omgeving.
Als ik even uit de biecht mag klappen: ik heb de brahmavihara's heel erg lang onderschat. Ze leken me al te soft en vooral te zweverig om ernstig te nemen. Ik hoorde tot de zenboeddhistische school en daar doen ze zulke dingen niet. Zenmonniken doen naar eigen traditionele zeggen alleen het echte ding, geen extra oefeningetjes. Maar toen ik die institutionele arrogantie liet vallen en er (heimelijk) toch intens mee begon te experimenteren, bleek er veel meer aan de hand te zijn dan maar wat zitten inbeelden dat je warme gevoelens koestert voor alles en iedereen. Ongeveer alles werd op zijn kop gezet. Mijn zen. Mijn zijn. En mijn zin.

Als we de brahmavihara's ernstig nemen als praktijk, kunnen ze inspiratie bieden aan een ecologische zingeving, die de puzzel, bestaande uit stukjes als 'waarheid', 'geluk', vrijheid', 'waardigheid', 'bevrijding' en 'zingeving' opnieuw en anders legt. Drie punten vielen mij alvast het meest op. En drie keer klonk het als een vloek in mijn eigen kerk.
Ten eerste vraagt ecologische zingeving er niet om dat ik verlicht raak. Wat verlicht wordt zijn mijn relaties. Om het even welke relaties waarin ik hier en nu betrokken ben en waaraan ik een vriendelijke kwaliteitsvolle aandacht kan schenken. De relatie tussen mijn vingers en het klavier waarop ik deze woorden intik, die tussen mij en mijn kinderen die tijdens mijn schrijven vragen wanneer ik met hen kom spelen, die tussen mij en mijn nek- en schouderspieren omdat ik onderhand in een slechte houding zit te tikken. De relatie ook met mijn publiek, dat ik nu nog maar kan indenken. De relatie met de kop koffie die staat koud te worden. De relatie met mijn hoop dat ik hier echt iets zit te bedenken dat ons kan helpen om meer zin te puren uit en in onze ecologische conditie, waarin alles op een onmogelijk in te beelden manier met elkaar te maken heeft... Het kost maar een paar minuten om aan te voelen hoe ontzettend intens, laaiend en zingevend de praktijk van zo'n leven kan zijn. Als je dit als basis van je gewaarzijn neemt, komt er geen einde aan het belichten en verlichten van je relatie met je gebruiksvoorwerpen, jezelf, je onderdelen, planten mensen en dieren, de maatschappij en andere maatschappijen, de planeet en wie weet de goden of geesten waarin je gelooft. Zo bekeken is streven naar je eigen verlichting eerder pathologisch dan bevrijdend. Ecologische verlichting is een relationele verlichting.
Ten tweede gaat een ecologische zingeving niet over één zijn. Als er iets niet ecologisch is, dan is het wel het beeld dat alles één en harmonieus en goed is. Een gezonde ecologie is net een wriemelend en complex gewriemel van tienduizenden agenda's, waarvan sommige parallel lopen, anderen overlappingen hebben en nog andere tegen elkaar ingaan. De balans die daaruit ontstaat is veranderlijk, afhankelijk van omstandigheden en nooit, nooit volmaakt. Dat laatste aspect ligt vervat in de tweede brahmavihara: mededogen. Mededogen is niet hetzelfde als ons zalig één voelen met de ander. Mededogen vraagt net de bereidheid om pijnlijk geraakt te worden door andermans leed. Bovendien kunnen we pas zinnige hulp bieden als we voldoende inzien hoe de ander van ons verschilt. Dit is een fundamenteel ecologische kunst: hoe delen we de planeet met talloze wezens, hoe gaan we hier en nu om met de tienduizend door elkaar krioelende agenda's van de levensvormen. Die intens beoefende meedogende weg, altijd veranderend, afhankelijk van omstandigheden en nimmer volmaakt is laaiend zingevend.
Ten derde is al dat laaien niet haalbaar zonder grondig inzicht in de dubbele betekenis van 'mediteren als een ster'. De klassieke brahmavihara's vallen uiteen in twee groepen: de warme actieve deugden vriendelijkheid, mededogen en sympathiserende vreugde aan de ene kant, en de meer ontvangende, poreuze gelijkmoedigheid aan de andere kant. Die twee kanten hebben iets van een galactische nevel die volkomen doorlaatbaar is en die kan condenseren tot een ster die in alle richtingen laait en haar warme invloed laat voelen. Dit is niet één ideaal, zoals nirvana. Dit zijn er twee. Een eerste ideaal vraagt ons om actief onze relaties te eren en ze actief te ontwikkelen, als een ster. Iedereen is een centrum van een stelsel, waarin invloed uitgeoefend wordt. Het tweede ideaal vraagt om eerder als de nevel te zijn: een poreuze ruimte die alles kan ontvangen en opmerken zonder van slag te raken.
De twee hebben elkaar nodig om gezond te zijn. Gelijkmoedigheid zonder de warme relationele deugden is egocentrische onverschilligheid. Heerlijk zen zitten wezen in de natuur zonder ecologisch activisme is zelfbevrediging. En andersom: zonder gelijkmoedigheid verhitten de warme deugden ons tot haat die uiteindelijk uitmondt in zombie-frustratie. Eco-activisme zonder radicale aanvaardingspraktijk leidt tot wanhoop en cynisme. Beiden gevallen leiden tot een akelig nihilisme dat zich voordoet als diepgang. Ecologisch ontwaken gaat over toelaten en aanvaarden zoals het is. En het gaat over ingrijpen waar we kunnen om de relaties te verbeteren en ons meedogende vermogen te doen toenemen.

Bedoelde de Boeddha dit nu allemaal zo, vijfentwintig eeuwen geleden? Wellicht niet. In zijn tijd was er van een klimaatverschuiving geen sprake. Maar als we onze hedendaagse vuurcultus leren te vervangen door een even laaiende ecologische zingeving, kan ons hedendaagse zombieschap wel omkantelen tot wat anders. Door in te zetten op een relationeel ontwaken, een mededogen gebaseerd op de observatie van verschillen, en een 'Boeddhaschap' dat zowel poreus gelijkmoedig én gecondenseerd zorgdragend kan zijn, is er niets, maar dan ook niets, dat ons hoeft tegen te houden om daar een laaiende ecologische zingeving in te vinden.
Zombies aller landen. Geloof hier niks van. Doe het. Ga ermee aan de slag. En als het werkt, verenigt u. Want voor wie zich hier echt aan geeft, met elke vezel, met huid en haar, van top tot teen, met hart en ziel, voor zo iemand is er van zinloosheid geen spoor meer. Alles brandt. Opnieuw. En anders.